Drie dorpsgenoten vinden bij toeval 120 Romeinse munten in Yunquera de Henares — en geven alles keurig af aan de autoriteiten. Het klinkt als het begin van een film, maar in 1952 gebeurde het echt: Julián Martínez Martínez, zijn werkgever Julio Pérez Rojas en collega Fernando Riofrío Pérez stuitten tijdens het ploegen op een gevonden pot vol gouden en zilveren munten, plus scherven van het vat zelf. Inmiddels weten zelfs jongeren in Guadalajara dat deze vondst plaatsvond op een landgoed met de dubbelzinnige naam ‘El Tesoro’ — ofwel ‘De Schat’.
De muntenschat verhuisde al snel naar het Museo Municipal de San Isidro in Madrid — want Guadalajara had geen eigen museum. De vinders ontvingen een mooie financiële beloning. Maar het verhaal stopte daar niet. Het boek De numismatische vondst van Yunquera de Henares bewaard in het San Isidro-museum — De oorsprong van Madrid (uitgever: Provincie Guadalajara) wekt de schat terug tot leven. Opmerkelijk: in 2025 ligt de schat nog steeds niet tentoongesteld, maar veilig in het depot van het Madrileense museum. Slechts aan het begin van dit jaar was er een tijdelijke expositie.
Op woensdag 21 mei — dus binnenkort — wordt niet alleen dit boek gepresenteerd. Ook Julián Martínez krijgt een erehulde. Hij is als enige van het trio nog in leven, maar heeft nooit een persoonlijke erkenning ontvangen. Destijds kreeg namelijk zijn vader de beloning, omdat Julián op het moment van de vondst pas vijftien jaar oud was. Toch was hij degene die letterlijk het ploegijzer stuurde dat op de pot stuitte. De twee andere mannen werkten enkele meters verderop en kwamen helpen nadat Martínez om assistentie riep. Zijn zoon, Ángel Martínez, voegt eraan toe: “Hij heeft me duizend keer verteld dat hij geen beloning kreeg en zich niks meer herinnert van Fernando Riofrío. Maar goed, hij is inmiddels heel oud.”
Een goudschat als tijdscapsule van een crisis
De verstopte schat dateert rond het jaar 170 na Christus. Dat was geen toevallige periode — de Romeinse wereld stortte langzaam in door het einde van expansie en de beroemde Antonijnse pest (165-180 n.Chr.). Spaanse historici vergelijken de impact van die pandemie wel eens met de corona-epidemie van onze tijd: miljoenen doden, paniek overal, zelfs keizers als Lucius Verus en Marcus Aurelius stierven eraan. Dat bleek uit de reconstructie van archeoloog Jorge Morín de Pablos en numismaticus Emilio Gamo.
Opvallend is dat niet heel Hispania even hard getroffen werd. In welvarende regio’s als Betica en Tarraconensis krabbelde het leven relatief snel op, maar het centrale binnenland raakte tot in de kern verzwakt. Steden als Segóbriga zijn sterk gekrompen of verdwenen. Yunquera de Henares was destijds nog verbonden met het landbouwgebied van Complutum (nu Alcalá de Henares bij Madrid), maar na de crisis raakte het gebied in verval. De plotselinge verstopactie van deze muntenschat is daarvan een objectief bewijs, aldus het boek.
Een vergeten held in de administratieve rompslomp
Nadat de burgemeester van Yunquera op 14 april 1952 het nieuws meldde bij de provinciale gouverneur — op de ouderwetse manier, via brief — werd beloofd dat “patriotische inzet” en eerlijkheid met een beloning erkend zouden worden. Er kwam echter niemand de schat halen of direct de premie overhandigen. Pas vier jaar later, in november 1956, verscheen een afgevaardigde uit Madrid om de 118 zilveren denarii en 2 gouden auri’s officieel op te halen. Weer bijna een jaar later, in september 1957, werd eindelijk uitbetaald: het totaalbedrag — 9.475 peseta’s, niet slecht voor die tijd — werd verdeeld tussen Pérez, Riofrío en Martínez. Omdat Julián Martínez op het moment van afwikkeling zijn militaire dienstplicht vervulde in Ceuta, ontving zijn vader Doroteo het geld namens hem. Lokale archiefstukken bevestigen diens handtekening op de ontvangen kwitantie, maar niemand kan nu achterhalen of Julián het voorschot uiteindelijk zelf kreeg.
Wat werd er eigenlijk gevonden?
De opgegraven munten besloegen de regeringsperioden van keizers Vespasianus tot en met Marcus Aurelius, met als oudste vondst een munt uit 76-77 na Christus. De jongste munten zijn in 170 na Christus geslagen — wat bevestigt dat de schat in een woelige tijd begraven werd, mogelijk om te beschermen tegen plunderaars of de gevolgen van epidemieën. Interessant detail: de pot met munten werd aangetroffen naast bouwresten van Romeins ‘opus caementicium’ — vergelijkbaar met ons moderne cement. Waarschijnlijk hoorde dit bij een lokale villa die sindsdien volledig verdwenen is.
Vandaag, 73 jaar na dato — en in een tijd waarin de meeste mensen nog nooit een echte schat hebben gezien, laat staan gevonden — krijgt Julián Martínez eindelijk de morele waardering die hij verdient. Zijn verhaal is een zeldzaam positief voorbeeld van eerlijkheid: in een wereld die soms lijkt te draaien om snelle winst en eigenbelang, koos deze man (of beter: deze jongen) ervoor alles af te staan en op het juiste moment de juiste keuzes te maken.
Welke lessen trekken wij hier in Nederland?
- Schatvondsten zijn meer dan enkel geld — ze verbinden het heden letterlijk met ons verleden.
- Eerlijke vindersgelden en publieke erkenning zijn belangrijk, ook als het decennia later pas gebeurt.
- Archeologische vondsten verdwijnen te vaak uit beeld (zelfs in het depot van het Rijksmuseum van Oudheden!) — laat ze vaker zien aan het publiek.
- Overweeg bij het vinden van iets bijzonders altijd contact op te nemen met lokale autoriteiten, zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Kortom: de schat uit Yunquera is niet alleen een Spaans verhaal — het is een universele les. Wie vandaag door een weiland bij Haarlem wandelt, kijkt toch nét anders naar een stuk omgewoelde grond. Je weet het maar nooit — morgen trek jij misschien het Hollandse equivalent van ‘El Tesoro’ uit de klei.