We dachten allemaal dat de Devel Sixteen simpelweg te bizar was met zijn 5.000 pk. Verrassend genoeg bleek dát niet het grootste probleem. In de race om de grootste te zijn – met wolkenkrabbers, bizarre steden als Neom of megalomane projecten zoals The Line – willen landen als de Verenigde Arabische Emiraten zich dolgraag bewijzen, ook buiten olie en finance. De auto-industrie móest uiteraard mee in die ambitieuze diversificaties. En wat doen je als je uit Dubai komt? Dan ga je voor het maximale.
Natuurlijk werd het geen betaalbare gezinsauto. Het moest een hypercar worden – denk Bugatti, Koenigsegg, maar dan nóg extremer.
Een motor die nergens heen kan
Ruim tien jaar geleden stond iedereen op de Dubai Motor Show te kijken naar de Devel Sixteen. de droom: de krachtigste auto ooit maken – dus werd er gelijk groots gedacht. Waarom niet een V16 motor van 12,3 liter met vier gigantische turbo’s – goed voor 5.000 pk? Volgens de makers moest dit beest 560 km/u kunnen halen. In 2013 leek dat al waanzin. eigenlijk nog steeds.
Bugatti liet sinds 2005 met de Veyron zien dat een straatlegale wagen met 16 cilinders technisch al kon (zij het met hun W16, feitelijk twee V8’s). Ooit speelde Volkswagen zelfs nog met het idee van een V18, maar dat plan werd als ‘te absurd, te complex’ geschrapt.
Overigens leverde die Veyron 1.001 pk, de Koenigsegg Agera het dubbele van een ‘gewone’ Ferrari. En terwijl Ferrari met de LaFerrari in 2013 trots 800 pk uit een hybride stuurde, kwam daar een onbekend bedrijf uit Dubai dat wéér een duizendje of vijf extra beloofde. Reëel? Dat werd ontvangen als een goede grap, maar werd dankzij olie-euro’s toch verrassend serieus genomen.
De eerste stap: Steve Morris Engines inschakelen – Amerikaanse specialisten in motoren die echt alles aankunnen. Zij bouwden daadwerkelijk een 5.000 pk-motor – ja, u leest het goed, dat is geen typefout. Alleen: daar hield het helaas op. De auto zelf kwam nooit verder dan wat prototypes.
In een video vertelt Steve Morris hoe ze dit hebben aangepakt – eigenlijk door twee zware V8’s van General Motors te koppelen en een speciale ECU te maken. In theorie kon er zelfs 6.000 pk uitgehaald worden, maar uit voorzichtigheid hielden ze het op ‘maar’ 5.076 pk. Om die kracht goed te kunnen testen moest er zelfs een compleet nieuwe testbank gekocht worden (dat ding past trouwens niet in een schuurtje aan de Maas).
Het echte probleem was niet techniek, hoe absurd dat ook klinkt. De uitdaging: hoe krijg je 5.000 pk aan de straat – zonder dat de auto uit elkaar spat? Een hypercar bouwen is meer dan een motor afvinken. De aandrijflijn, het chassis, de aerodynamica – alles moet dan meewerken. En dat bleek dus net even lastig.
Begin jaren ‘20 doken de eerste twijfels op of het project het zou redden. Inmiddels is het óf afgeblazen, óf op z’n minst ‘even in de koelkast’. De bottleneck: geen idee hoe je zoveel kracht veilig en betrouwbaar bij de wielen krijgt. Plus, banden – want geen enkele bestaande band hield het bij 500+ km/u lang vol.
En ondertussen toonden Bugatti én Koenigsegg vorig jaar met hun recordpogingen boven de 500 km/u wél aan dat er nog steeds innovatie mogelijk is – al merken zelfs zij dat een straatlegale hypercar geen kinderspel is.
Wat kunnen we hiervan leren?
- Dromen mag, maar natuurwetten zijn genadeloos. 5.000 pk produceren lukt – maar de rest blijkt minstens zo ingewikkeld.
- Techniek is meer dan brute kracht aan elkaar schroeven. Alles moet samenwerken – anders blijft het bij mooie computertekeningen.
- Innovatie kun je niet forceren met alleen een zak geld. Zelfs met petro-euro’s uit Dubai.
Toch heeft het experiment iets moois gebracht: zelfs in 2025 kan een wild idee nog de hele wereld aan het praten krijgen. Misschien dat de volgende poging vanuit Brabant of Friesland komt – waarom ook niet? Je zal maar hypercar-fanaat zijn en elke dag over de A2 turen.