Als je kijkt naar biodiversiteitskaarten, zie je direct het verschil tussen dieprode vlekken in Centraal-Afrika en de blekere tinten boven Scandinavië of het oosten van de Stille Oceaan. Het lijkt simpelweg illustratief, maar deze kaarten laten een regelmaat zien die – eindelijk! – wetenschappelijk bevestigd is. Het leven op aarde is niet willekeurig verdeeld. Integendeel: er blijkt een duidelijk patroon dat zich van oceanen tot aan de steppegebieden herhaalt.
Die ontdekking staat centraal in een grootschalig, nieuw onderzoek, gepubliceerd in Nature Ecology & Evolution – een project geleid door Rubén Bernardo-Madrid (Universiteit van Umeå). Met data van meer dan 30.000 soorten (land én zee, verspreid over alle continenten) tonen de onderzoekers voor het eerst: de regionale biodiversiteit volgt een universele ordening: van een ‘kern’ naar een ‘overgangszone’ — aangestuurd door factoren die wereldwijd hetzelfde werken.
Een terugkerend patroon wereldwijd
Wat mij vooral opviel aan de studie? De schaal! Ze onderzoeken zeven grote groepen: amfibieën, vogels, landzoogdieren, reptielen, zeehaaien en -roggen, libellen en bomen. Elk kreeg z’n eigen distributiemap en werd geanalyseerd als netwerk – zo kun je biogeografische regio’s en soortenverdeling in detail bestuderen.
En ondanks alle verschillen – van mobiliteit, leefgebied tot evolutie – ontdekten ze overal dezelfde structuur: een compacte biodiversiteitskern (areaal met de meeste soorten) waar de diversiteit naar buiten toe geleidelijk afneemt, richting overgangszones. Laag voor laag. Deze ordening reageert volgens de auteurs vooral op vier aspecten: soortenrijkdom, endemisme, overlap tussen biota, en geografische bezetting.
“Deze gebieden vormen gestructureerde lagen, van kern tot overgangsgordel”, schrijven de onderzoekers – “en weerspiegelen gradiënten in biodiversiteit én omgevingscondities”. Of je nu op de Veluwe loopt of snorkelt voor Curaçao, ecosystemen hebben intern dus een verrassend herkenbare opbouw.
De rol van ‘ecologische filters’
Waarom is die regelmaat zo universeel? Dat legt de studie uit met het begrip ‘milieufiltering’. Bottomline: alleen soorten die de lokale omstandigheden aankunnen, overleven er. In een droog microklimaat redden enkel droogte-specialisten het — is de bodem te zout dan blijven alleen de ‘zoutvreters’ over. Zo ontstaan herkenbare patronen, zonder dat je ieder ecosysteem opnieuw moet uitzoeken.
De onderzoekers zochten – klassiek Nederlands – naar bewijs: ze vergeleken alle biogeografische gebieden op factoren als temperatuur, neerslag en zoutgehalte. Opvallend: in 97,7% van de gebieden waren dit soort omgevingsvariabelen significant bepalend. En als ze de soorten per gebied vergeleken, dan bleek: de overgangszones bevatten vooral een deelverzameling van de soorten uit de kern – niet zomaar andere.
“Soortenrijkdom wordt in 77% van de regio’s hoofdzakelijk bepaald door ‘nesting’”, stellen ze. Dat betekent: er is geen willekeurige vervanging, maar een ordelijk verlies aan de randen.
De kerngebieden – slechts 30% van een regio – herbergen gemiddeld 90% van de kenmerkende soorten. Bescherm deze kernen, zeggen de auteurs, en je beschermt de biodiversiteit maximaal effectief – denk aan hotspots als de Biesbosch of de Drentse Aa.
Meer dan een kaart: wereldwijde gevolgen
Dit universele patroon beantwoordt een van de grote ecologische vragen: waarom zijn sommige gebieden soortenrijker dan andere?
Het onderzoek splitst lokale soortenrijkdom op in drie bouwstenen: de grootte van het regionale soortenbestand, de verdeling van kernsoorten en niet-kernsoorten. Wat blijkt? Milieufilters zijn, samen met de regionale soortendiversiteit, de motor van het kern-naar-overgang patroon.
Dit wijkt af van oudere modellen, die vooral historische processen (zoals evolutie en verspreiding) als verklaring zagen. Nu blijkt: hoe soorten verdeeld zijn is net zo belangrijk als het absolute aantal soorten.
En praktisch gezien: als je de omgevingsvoorwaarden en de ligging van biodiversiteitskernen kent, kun je voorspellen waar sommige soorten kunnen overleven, of hoe een gebied mogelijk reageert op klimaatverandering – best nuttig als je werkt aan natuur- of klimaatbeleid in Nederland anno 2025.
Nieuwe manieren om leven te begrijpen
Hoe kwamen ze tot deze inzichten? Ze gebruikten slimme netwerkanalyse (het Infomap-algoritme) om biogeografische regio’s en typische soorten in kaart te brengen, en rekenden daarna clusters uit – telkens met dezelfde terugkerende categorieën: soortenrijkdom, endemisme, overlap, verspreiding.
Extra check: ze testten van alles door (ander aantal clusters, andere resolutie, meer/minder data). Steeds kwam de kern-naar-overgang structuur terug — solide resultaten dus.
Ten slotte koppelden ze patronen aan omgevingsdata (denk aan temperatuur, regen, zout). In de meeste gevallen waren die correlaties overtuigend. Kortom: de omgeving fungeert als een natuurlijk filter.
Een routekaart voor beschermingsbeleid
Waarom is dit relevant voor u – zeker hier in Nederland? Het biedt een praktisch kompas voor natuurbeheer en -bescherming. Kernen met de hoogste biodiversiteit moeten prioriteit worden bij het uitstippelen van beleid of aanwijzen van beschermde gebieden – neem de Waddenzee of Brabantse bossen.
En als je weet hoe biodiversiteit intern is gestructureerd, zie je sneller waar kwetsbaarheden ontstaan. Stel: een overgangszone verliest soorten – dan kun je verwachten dat de kern in de buurt wellicht bedreigd wordt. Of je merkt dat een filter (zoals droogte) plots verandert door het veranderende klimaat.
Nu biodiversiteit wereldwijd afneemt, is deze kennis goud waard. Weten wat je moet beschermen en waarom, is essentieel om het tij te keren. Deze nieuwe inzichten geven beleidsmakers, onderzoekers én natuurliefhebbers eindelijk een stevig, praktisch wetenschappelijk fundament.